De herdenking van de Ramp begon een week na de vloed, op 8 februari 1953. Er werd een dag van nationale rouw afgekondigd en koningin Juliana hield een toespraak op de radio. Zij vertelde hoe afschuwelijk ze de Ramp vond en hoeveel respect zij had voor de vele mensen die probeerden anderen te helpen:
“Landgenoten, die door de ramp getroffen zijt en gij redders en helpers in de ruimste zin, wij staan allen vol ontzag tegenover het grote leed, dat ons gehele volk trof toen een deel daarvan een week geleden werd overvallen door storm en vloed: tegenover de moed, door zovelen betoond in de nood, en tegenover de verschrikking doorstaan door hen, die van ons heengingen, en door hen die bij ons bleven met het zware lot, dat zij thans dragen."
Juliana prees in haar toespraak ook de hulp die na de Ramp vanuit binnen- en buitenland op gang kwam. Sinds de Tweede Wereldoorlog had ze niet meer zoveel saamhorigheid gezien: